Je zult maar in een veel te groot appartement met 5 kamers wonen en de trappen niet meer op kunnen. Je zult maar in een te kleine woning met 4 kamers gehuisvest zijn en meer kamers nodig hebben. En je zult maar in een te kleine benedenwoning met 2 kamers zitten en graag willen ruilen met iemand die geen trappen meer kan lopen. En als dat allemaal bij elkaar komt blijkt dat je met zijn drieën een zwaarwichtig belang hebt bij een driehoeksruil. Dat zwaarwichtige belang onderkent de sociale verhuurder ook. Dan lijkt op het eerste gezicht de zaak beklonken, zou je denken.
Tot dat … de sociale verhuurder de prijs van de woningen wil verhogen. Voor de 5-kamerflat wil de verhuurder maandelijks graag € 720,42 innen in plaats van € 508,01. De verhuurder vindt dat hij maandelijks € 566,17 voor de benedenwoning met 2 kamers in rekening mag brengen in plaats van € 409,14. En de 4-kamerflat zou na de woningruil € 660,00 moeten kosten in plaats van € 425,56. Daarmee zou deze driehoeksruil de verhuurder maandelijks € 603,88 extra opleveren.
Dat de huurders dat niet leuk vonden hoeft niet te verbazen. De verhuurder had mogelijk niet gerekend op een advocaat. Die advocaat was bekend met het huurrecht en wist dat woningruil niets anders is dan een indeplaatsstelling. En dat is keurig geregeld in het tweede lid van artikel 7:270 van ons Burgerlijk Wetboek. Die advocaat stapte voor de ruilhuurders naar de rechter.
En die rechter deed wat een rechter hoort te doen: zonder onderscheid des persoons de wet toepassen en vaststellen dat bij een woningruil de prijs van de geruilde woning hetzelfde blijft. Wie een zwaarwegend belang heeft om zijn of haar woning te ruilen met een huurder die ook zo’n zwaarwegend belang heeft, hoeft dus niet akkoord te gaan met een ruilhuurverhoging.
Rechtspraak.nl: ECLI:NL:RBDHA:2020:14217 en ECLI:NL:RBDHA:2020:14218